Valt er nog wat te lachen met die moslims – Abdulwahid van Bommel
‘Vergis je niet. Humor komt voort uit groot drama. Het is huilen en lachen dat zich een uitweg zoekt bij het verwerken van onze menselijke fouten, zonden, ellende en tekort. Het is de ‘loser’ die we herkennen, waarin we om onszelf kunnen lachen: de stoethaspel, de antiheld, de treurige clown. Het is de droevige mimespeler Jean-Louis Barrault in Les enfants du paradis, het is Charlie Chaplin in Modern Times en The Kid, Giulietta Masina in La Strada, en later Marcel Marceau, die ons een spiegel voorhouden van menselijk onvermogen tot liefhebben, tot goed doen, tot perfectie. Om humor te kunnen plaatsen ga ik voor de rest van dit humorpamflet shoppen bij Freud, Koestler, Bergson en anderen. Maar de diepe definitie van humor als levensbehoefte, de lachspiegel als levensspiegel, komen we bij hen niet tegen. Volgens mij hangt die spiegel thuis aan de muur van wijze rebbes, lieve bourgondische paters en zeldzame humoristische imams als Nasroeddin, de Tijl Uilenspiegel van de islam.’
Abdulwahid van Bommel (Amsterdam-Noord, 1944) is er door vorige levens als jazzmusicus, imam en geestelijk verzorger, en nu als zelfstandig publicist van overtuigd geraakt dat de islam humor niet verbiedt. Pas in de hemel is er geen humor meer nodig.