Over de grens – Marc Wingens
Bedevaarten waren in de Nederlandse Republiek verboden, evenals andere openbare uitingen van het katholieke geloof. Daarom togen katholieke Nederlanders vanaf het einde van de zestiende eeuw naar heilige pldatsen aan de overzijde van de grens, met name naar Kevelaer, Handel en Uden, waar Maria werd vereerd.
Marc Wingens staat uitvoerig stil bij de oorsprong van de bedevaart en haar transformatie in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw.
De hoop op een wonder dat het leven zou verlichten was de voornaamste-drijfveer van de pelgrims achter een bezoek aan de cultusplaatsen. Dit heilsstrevén wordt vanaf het midden van de zeventiende eeuw ingekaderd door het hervormingsbeleid van de katholieke kerk, dat in een zuivering en verkerkelijking van de rituelen uitmondde, waarmee de pelgrims wonderen trachtten af te dwingen. De hervorming van de bedevaartpraktijk leidde na verloop van tijd tevens tot een succesvolle geloofsverinnerlijking. Aan het einde, van de achttiende eeuw beschouwden de meeste pelgrims de bedevaart als een boetetocht die zowel tot aards heil als hemelse zaligheid kon voeren.
De bedevaart was echter meer dan een bijdrage aan de spiritualisering van het geloof van de Nederlandse katholieken. Al spoedig werden er groepsbedevaarten georganiseerd die de leden van de katholieke minderheid in een bepaalde plaats of streek niet alleen uit een religieus, maar ook uit een sociaal isolement haalden. Deze jaarlijkse tochten waren voor de achtergestelde minderheidsgroep van grote betekenis omdat daardoor haar identiteit, samenhang en eigenwaarde werden versterkt.