Fijnstoffelijke energieen – John Davidson
De laatste tien jaar zijn steeds meer wetenschappers met technisch-natuurwetenschappelijke achtergrond zich gaan interesseren voor oude, vaak esoterische theorieën over het ontstaan van kosmos en materie. Een van de bekendste voorbeelden is Fritjof Capra, die met zijn Tao van fysica een link probeerde te leggen tussen experimentele waarnemingen van natuurkundigen en de principes van de taoïstische filosofie. Begrippen als ruimte, tijd en causaliteit, materie en energie spelen in de discussie een belangrijke rol. Op dat vlak blijkt een aantal verrassende parallellen te bestaan tussen moderne wetenschap en oude wijsheidsleren. Davidsons uitgangspunt is de hindoeïstische kosmologie zoals die is overgeleverd in onder andere de Veda’s. Hij ‘vertaalt’ de mystieke denkbeelden in voor de moderne mens te bevatten concepten van energie, materie en causaliteit en behandelt in dat kader ook de wetten van karma en reïncarnatie.
Anderzijds draagt hij onderzoeksmateriaal aan waaruit blijkt dat de wetenschap zich reeds (langere tijd) verdiept in gebieden die nauwelijks meer stoffelijk zijn te noemen. Zij ontdekt en leert om te gaan met steeds subtielere vormen van energie. Daarbij wordt duidelijk hoe belangrijk juist deze ‘fijnstoffelijke’ energieën zijn voor ons lichamelijk en psychisch welbevinden. Aan de orde komen genezende energieën, polariteit en harmonie, kristallen, (elektro)magnetische en piramide-energie.
Zo belichten wetenschap en metafysica elk een kant van de energetische verschijnselen. De een bevestigt de verworvenheden van de ander en de ander geeft de inzichten van de een extra diepte. Samen leveren ze een totaalbeeld op van de fijnstoffelijke energieën als een soort blauwdruk van meer verdichte vormen van energie en materie en werkzaam op niveaus die het waarnemingsvermogen van de meesten van ons te boven gaan.
Recensie
De auteur is niet alleen een vooraanstaand natuurwetenschappelijk onderzoeker maar ook een ‘gevoelig therapeut en leraar’. Het boek gaat over de samenhang tussen oude Aziatische, met name hindoeïstische mystiek, en moderne wetenschappelijke ideeën en inzichten inzake elektromagnetische en andere vormen van straling. De gevaren van diverse soorten straling (beeldschermen, televisietoestellen, magnetrons e.a.) komen ter sprake; aardmagnetische velden, de menselijke aura en de samenhang daarvan met het door Burr beschreven potentiaalveld rond de huid en andere moderne thema’s uit het raakvlak tussen paranormale verschijnselen en natuurkunde worden in verband gebracht met esoteriek en spiritualiteit van de Indiase mystiek. Het wordt allemaal heel nuchter en zakelijk meegedeeld, maar een methodische verantwoording ontbreekt; zonder enigerlei argumentatie of kritische opbouw van een betoog worden simpelweg zaken gesteld die in veel gevallen op zijn minst zeer ongeloofwaardig zijn. Ook de documentatie is ten opzichte van de exorbitante claims die gemaakt worden ontoereikend.
(Biblion recensie, H. Verbrugh)