Commentaar op Johannes 1:1-14 – Johannes Scotus
Johannes Scotus ‘Eriugena’ werd omstreeks het jaar 810 in Ierland geboren. Rond 845 kwam hij naar het huidige Frankrijk en kreeg daar de leiding van de beroemde Paleisschool van Karel de Kale. Deze paleisschool was gesticht door Karel de Grote, de grondlegger van de West-Europese cultuur. Karel de Kale was een telg uit de Karolingische dynastie die door Karel Martel was gesticht. Hij had een levendige belangstelling voor de wijsbegeerte en werd ook wel filosoof-koning genoemd. Hij werd de beschermheer van Johannes Scotus en dat bleef hij ook toen Johannes Scotus van ketterij werd beschuldigd wegens de leer van predestinatie. Beiden stierven in 877.
Johannes Scotus was een van de laatste West Europeanen vóór de Renaissance die nog goed Grieks kende. Daardoor kon hij nog rechtstreeks putten uit de originele Griekse tekst van het Nieuwe Testament. Door de werken van Pseudo-Dionysius in het Latijn te vertalen, bracht Johannes Scotus West-Europa in contact met de Platonische traditie en gaf hij de essentie van Plato’s leer door aan de Christelijke Mystiek.
Het commentaar van Johannes Scotus op de eerste veertien verzen van het Johannes-evangelie is een van de eerste werken uit de West-Europese mystieke traditie. Een mysticus kent maar één doel: eenwording met God. Deze eenwording betekent verlossing, bevrijding, en wordt door Scotus ‘deificatio’ (God-wording) genoemd. Bevrijding of God-wording betekent dat men afstand doet van iedere wens om iets te bereiken of iemand te zijn: dan vindt men zichzelf door één te zijn met God.