Vertellingen over Onze Lieve Heer – Rainer Maria Rilke
De Vertellingen over Onze Lieve Heer ontstonden, zoals Rilke zelf heeft geschreven ‘in een gelukkige tijd in zeven opeenvolgende nachten’, tussen 10 en 21 november 1899. Rilke was toen vierentwintig jaar, en het is alsof deze verhalen de vrucht zijn van een jong, haast extatisch elan, van een spontaan opwellende scheppingskracht. Zij staan aan het begin van een ontwikkelingsfase die haar bekroning zou vinden in de gedichten van het Getijdenboek (1899-1903). Wanneer Rilke zijn ‘boek over Onze Lieve Heer’ schrijft, heeft hij juist enkele reizen achter zich liggen die een diepe indruk op hem hebben gemaakt en van blijvende betekenis voor zijn werk zijn geweest: naar Italië (Venetië, 1897; Toscane, voorjaar 1898) en, wellicht nog belangrijker, zijn eerste reis naar Rusland (Pasen 1899). In verschillende van de vertellingen komen de ervaringen, tijdens deze reizen opgedaan, duidelijk tot uitdrukking; vooral de grenzeloze vroomheid, de broederlijkheid en de ‘donkere’, onmiddellijke verbondenheid met God van het Russische volk hebben Rilke, voor wie God, naar zijn eigen woorden, steeds ‘een grote, nooit aangeleerde overtuiging’ is geweest, diep getroffen.
De legendarisch-mythische inhoud van deze verhalen, waarvan de verborgen symboliek onze gedachten lang blijft bezighouden, komt des te sterker tot zijn recht door de bijna geraffineerde wijze waarop Rilke het centrale thema van elk verhaal omspeelt met de relativerende, lichte, ja soms oneerbiedige ironie van de verteller, die geheel in de wereld van deze tijd staat. Ieder verhaal brengt zijn eigen, ons steeds weer verrassende ‘ontknoping’, heeft een ‘pointe’ die ons treft en heel vaak diep ontroert.
In de ‘Vertellingen over Onze Lieve Heer’ is Rilke’s taalkunst reeds tot volle ontplooiing gekomen, zowel zijn volkomen persoonlijke muzikaliteit en virtuositeit in het hanteren van het woord, als het vaak gewaagde, ongewone verband waarin hij woorden en beelden plaatst.
Recensie
Deze 13 religieuze sprookjes-vertellingen schreef de grote dichter in 7 opeenvolgende nachten (nov. 1899). De invloed van zijn reizen naar Italië en Rusland is duidelijk merkbaar in het God-zoeken van de vrome mens die achter alledaagse ervaringen op onverhoedse mystieke wijze iets van God bespeurt. Dit is het raam dat de korte verhalen omsluit. Zo. b.v. laat Gods scheppende hand de mens te vroeg vallen en verwacht dan een respons van de kunstenaar; zo ziet de oude Timofei – na verzoening met zijn zoon – zingend de dood tegemoet; zo beluistert Michelangelo de stemmen uit de steen om God te kunnen uitbeelden; zo voegt een Florentijns edelman – omwille van een trotse dame – zich onder de bedelaars enz. De verteller voert speels, fijnzinnig, ironisch-relativerend naar een verrassend slot, zo symboliek en ontroering verhevigend. Ook de prozast Rilke blijft een lyricus. Goede vertaling. Verzorgde uitgave, vr kleine druk.
(Biblion recensie, Redactie)